Op een middelbare school is een conflict ontstaan tussen de conciërge en de directeur. De samenwerking verloopt al langere tijd moeizaam. De conciërge erkent het hiërarchisch gezag van de directeur niet en geeft aan dat zij hem ziet als een collega op gelijke hoogte, van wie zij net zoveel kan leren als andersom. Zij is van mening dat zij haar werkzaamheden zelfstandig moet kunnen inrichten, zonder aansturing of verantwoording aan de directeur.
De directeur ervaart dat als problematisch. In zijn rol als eindverantwoordelijke voor de school verwacht hij dat medewerkers zijn aanwijzingen opvolgen en verantwoording afleggen over hun werkzaamheden. Hij voelt zich gefrustreerd doordat de conciërge herhaaldelijk afspraken negeert en zijn instructies naast zich neerlegt.
Tijdens de mediationgesprekken bleek dat de standpunten van beide partijen ver uit elkaar liggen. De conciërge bleef bij haar visie dat hiërarchie op een school achterhaald is en dat zij geen functioneringsgesprekken of sturing nodig heeft. De directeur gaf aan dat hij onder deze omstandigheden geen werkbare samenwerking ziet en dat het vertrouwen ontbreekt.